Delfia Batavorum logo

Friesoythe, het verhaal achter een gevelsteen

Aan de Oranjeplantage, bij de Oostpoort, ligt het mooie Klaeuwshofje, in 1605 gesticht voor rooms-katholieke ongehuwde vrouwen en weduwen. Na binnenkomst treft men in het midden van de zuidgevel (links) een gevelsteen aan met de voorstelling van een ommuurde stad met stadspoort en kerk. Daarboven staat 1616, eronder de titel “D STAT VRIS UYT.” Er zijn in de loop van de tijd enkele speculaties geweest over de betekenis en oorsprong van deze steen. P.C.Visser, schrijver van het boekje ‘Delft, de eerste stad van Delfland (1246-1946)’ meende dat de verklaring misschien lag in de tekst die gelezen kan worden als: 'de stad fris uit'. De gevelsteen zou hier ingemetseld kunnen zijn als protest vanwege de milieuvervuiling in deze omgeving: de leerlooierij van Roes (op locatie van de huidige Oostpoortschool), de Staal (waar het stedelijk afval gebracht werd) en De Stille Putten( waar de poeptonnen geleegd werden), beide aan de overkant van de Schie.  Zo van ‘ga hier de stad uit en je zult frisse lucht vinden, maar niet heus’. Later werd aangenomen dat de gevelsteen uit Amsterdam kwam en dat het de Noordduitse stad Friesoythe voorstelde. 

Friesoythe.jpg

Ostfriesland Magazin

Deze gevelsteen intrigeerde mij zo erg dat ik tijdens een vakantie in Noord-Oost Nederland besloot een uitstapje te maken naar Friesoythe, in Ost-Friesland . De stad ligt ongeveer 30 km. ten westen van Oldenburg. Helaas bleek van de middeleeuwse schoonheid van het stadje weinig tot niets overgebleven.  Overblijfselen van de stadsmuren zijn in het nieuwe Gemeentehuis te zien onder een grote glasplaat in de vloer. De directeur van het Postmuseum vertelde dat de Canadezen in de laatste oorlogsdagen de oude binnenstad uit wraak met de grond gelijk hebben gemaakt. 
Toen ik tijdens het gesprek over de gevelsteen in Delft begon, bleek hij thuis een artikel te hebben in het 'Ostfriesland Magazin’ van juli 1998, getiteld: ‘Ein Ostfriese in Japan’ van een Nederlander, Dennis de Graaff . Dat artikel heeft hij me opgestuurd. Daarin stond o.a. het volgende geschreven.

VOC

In de zeventiende en achttiende eeuw trokken de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de VOC veel buitenlanders aan. Dit waren vooral politieke en religieuze vluchtelingen en werkzoekenden. Deze werkzoekenden wilden zich tijdelijk of permanent in het gewest Holland vestigen. Veel jonge mannen uit Scandinavië, Frankrijk en de Duitse landen monsterden aan op Hollandse schepen. Van het Oost-Friese Waddeneiland Borkum voeren in de achttiende eeuw hele bemanningen op de Hollandse walvisschepen die o.a. naar Groenland trokken. 
Bij de VOC hebben door de jaren heen veel buitenlanders gewerkt, vooral in de lagere matrozen- en soldatenrangen. In 1660 lag het aantal door de VOC aangemonsterde matrozen op 35% en dat van de soldaten zelfs op 65%. In de achttiende eeuw zou deze tendens zich zelfs nog versterken. Deze Duitsers kwamen voor een groot deel uit Sleeswijk-Holstein en Niedersachsen, maar ook wel van elders. In een geschrift uit 1683 staat het volgende te lezen: de VOC is een toevluchtsoord geworden van Polakken, Zweden, Jutlanders, Hamburgers, Bremers, Lübeckers, Dantzigers, Koningbergers, Westfalen en allerlei groepen 'bij wie het gras nog tussen de tanden steekt...' Voor velen was het een droom als rijke Indiëvaarders in eigen land terug te keren, maar dat was  slechts voor zeer weinigen weggelegd.

Amsterdam

De bestemming van de buitenlanders, die in dienst van de VOC wilden treden, was Amsterdam, destijds nog het belangrijkste handels- en financiële centrum ter wereld.De meeste Duitsers kwamen vooral in de eerste helft van de zeventiende eeuw, toen in de Duitse landen de Dertigjarige Oorlog woedde, volledig uitgeput en verarmd in Amsterdam aan. 
Daar vonden ze onderdak bij de zogenaamde 'zielverkopers' (ceelverkopers) of eigenaars van logementen. Een ceel is volgens v. Dale: 'een schriftelijke opsomming, een lijst waarbij iemand zich verbindt, zekere hoeveelheid van een waar / spullen op een bepaalde tijd tegen een bepaalde prijs terug te betalen, dus een schriftelijke kennis- of lastgeving'. De waarden van deze logementen boden deze toekomstige VOC-werknemers een bed, voedsel, tabak, drank en zeemanskleding. Voordat deze mensen nog maar een cent hadden ontvangen, staken ze zich dus al dik in de schulden. Vervolgens meldden deze zielverkopers (we zouden hen nu ronselaars noemen) hun beschermelingen aan bij het Oost-Indisch Huis aan de Hoogstraat. Dit indrukwekkende complex van pakhuizen en kantoren was de zetel van de Amsterdamse VOC-kamer. Hier ondertekende elke nieuwe VOC-matroos of soldaat een contract voor een vijfjarig dienstverband. Daarbij kreeg hij twee maandgelden (12 gulden) overhandigd, die vervolgens terstond weer aan de zielverkoper werd afgestaan ter voldoening van de schulden. Vaak was dat niet eens toereikend.
De heren van de VOC schreven voor iedereen die bij hen in dienst trad een schuldbewijs uit (ceel of transportbrief). De VOC verplichtte zich aan de eigenaar van dit schuldbewijs een deel van het loon van de matroos of soldaat uit te betalen (meestal 150 gulden). Steeds vaker werden deze transportbrieven gebruikt om de schulden bij de logementhouders en zielververkopers te betalen. De zeelui kwamen daardoor in een vicieuze cirkel terecht, met een enorme financiële rampspoed en armoede als uiteindelijk gevolg.

Herbergen

Voor elke nationaliteit was er wel een dergelijk logement. Voor Duitsers waren er in de zeventiende eeuw in Amsterdam herbergen met namen die moesten herinneren aan het thuisland. Voorbeelden waren: 'de Graaf van Oldenburg', 'de Keurvorst van Saksen', 'de stad Wesel', 'de Keurvorst van Keulen', 'de Burcht van Emden' en 'de Stat Vris Uyt' aan de Nieuwe Looiersgracht. Twee eeuwen bleef deze laatste herberg bestaan, de fraaie gevelsteen verfraaide het pand vanaf 1616 aanzienlijk. Toen in 1795 het einde kwam voor de VOC en de Lage Landen tijdens de Franse bezetting van de eigen koloniën waren afgesneden, beëindigden de zielverkopers hun twijfelachtige activiteiten. Het logement werd in de negentiende eeuw afgebroken. De gevelsteen werd eerst een tijdlang in Amsterdam bewaard en vervolgens naar het Klauwshofje in Delft gebracht en daar ingemetseld.
De raadsels van het 'wat' de steen voorstelt en de herkomst lijken opgelost. Er blijven echter vraagtekens staan bij de vragen 'hoe, wanneer, door wie en waarom de steen naar Delft is getransporteerd'.


door Tine de Boom, coördinator Stadsgidsen Gilde Delft

Zoeken



Agenda

zaterdag 14 december 2024
Een spannende afsluiter van het jaar- lezing door Jeroen Windmeijer
Meer op de agenda

Lid worden?

Wilt u lid worden? Geef u dan op via dit formulier.