Delfia Batavorum logo

Schilderen, meiden en boten

Delftse verhalen geschreven door Pieter de Ruyter


Schilderwerk

Ik ben al jaren de vaste onderhoudsschilder van een roeiverenigingsgebouw. Om de kosten te drukken krijg ik elk jaar hulp van een paar handige studentes die het poets- en schuurwerk voor hun rekening nemen. Dat scheelt in de kosten en het is nog gezellig ook. Maar het gaat niet altijd goed.

Het beloofde een mooie dag te worden. Alle jonge leden, op een paar na, waren op kamp. Ik had de hele dag voor mij. Zonder hulpjes die na een uur instructie al wisten hoe de werkzaamheden moesten worden uitgevoerd.
Ik werd een beetje zot van die hulptroepen. Er moest nog zoveel worden gedaan. Alle raampjes van het botenhuis aan de waterkant, en dat waren er 37, moesten worden nagekeken op slijtageplekken in het schilderwerk. De witte verf van de binnenkant was hier en daar op de groene voorzijde terecht gekomen. En dat mocht niet. Net werk was de afspraak met het bestuur. Geen paleiswerk maar net werk dat op een afstand van een meter een goede indruk maakte.
Ja, op de deuren die in rood en wit waren geschilderd, daar mocht de nieuwe verf zich van alle kanten laten zien. Glanzend tot op het hout. De weerspiegeling van het water. Maar zover was het nog niet. De zon en het water hadden aan de onderzijde van de deuren en ramen hun verwoestende werk gedaan. Kraken in de lengte richting van de houten panelen. En die moesten ook dicht.

Het was stil op de werf van de roeivereniging. Alle jonge leden waren naar het kennismakingskamp om elkaar te leren kennen. De sores en de mores uit het hoofd te leren. Om de al oude clubliederen te zingen. Maar een orgie zou het niet worden. De bestuursleden zwegen met een opmerkelijke stilte bij die vraag. Wat was dat voor een man die zij in huis hadden gehaald, wat voor rare schilder deed voor hun het werk.
Ik zag ze kijken en denken en loerde naar hun jonge lichamen die strak stonden van de bestuurlijke ervaring. Denkt nou echt, vroeg hij zich af, geen enkele van jullie aan die meiden. De hele ontvangst week waren ze niet van de werf af te slaan. In korte bloesjes en dito broekjes met de meest verwende geuren op hun soepele lichamen. Zoals ze naar jullie keken terwijl zij op de vlonder kirrend en kletsend de tijd door brachten. O nee, naar mij keken ze niet. Zo’n oude man die wel eens hun opa zou kunnen zijn. Daar ga je niet mee om als er zoveel van die leuke gasten rondlopen.
Maar een paar vormden een uitzondering. Die moesten van het bestuur mee helpen om de verenigingskas te spekken en als jonge aankomende leden van het eerbiedwaardige gezelschap te laten zien dat ze er wel wat voor over hadden. Twee dagen van bij elkaar 14 uur. Onder leiding van de oude schilder die, zei hij, in het vak gepokt en gemazzeld was. Leiding had gegeven aan een grote ploeg maar door omstandigheden niet meer met anderen wilde werken. Hij had zijn bekomst gekregen van het gebrek aan inzet en motivatie. Maar voor deze vereniging had hij een uitzondering gemaakt.

‘Wat zit je nou te zeuren’, hoorde ik er een door de telefoon zeggen. ‘als die man steeds naar je zit te kijken. Van onder naar boven.’
‘Waarom zeg je dat dan niet. Heb je jezelf soms uitdagend aangekleed, vallen je borsten zowat uit je blouse?’
‘Nee, dat heb ik allemaal niet. Ik wilde alleen geen overall aandoen. In mijn korte rokje kon het ook. Ik heb zelden iemand zo zien kijken.'
'Wat we moesten doen?'
'Schuren met een oud schuurpapiertje aan ouwe rotte raampjes en kozijntjes en ook nog het glas wassen. Nou, als hij niet keek stond ik lekker te bellen en de meid uit te hangen. Die uren kwamen wel om. En och, zo’n ouwe opa kan toch geen kwaad.’

‘Het gaat wel goed met de meiden?' zeg ik met een vraagteken gezicht als ik hun prestaties bekijk, ‘De vereniging zal blij zijn. Kom, ga maar wat drinken. Ik maak het wel af. Alles aan de waterkant moet in de verf, de regenwolken trekken zich samen en mijn vrouw wacht met het eten.’
Zelden heb ik zo veel meid zien weg lopen. Het werk kwam klaar, de schilder blij en de meiden? Ach, die plonsden zo in hun zomergoed het water van het kanaal in.


Filmbeeld

Eenzaam hangt de volle maan boven het Rijn-Schiekanaal. Geel en helder. Het oude gebouw van Geodesie weerspiegelt in het donkere water. Op straat is geen verkeer. De bruggen van de Oostpoort en Sint Sebastiaan zijn dicht.

Langzaam gaan de grote wit rood geschilderde deuren van de roeivereniging aan de waterkant van het kanaal open. Heel langzaam. Het is bijna niet te zien. Dan een stille roep. Een code in een geheime taal. De taal van de wedstrijdroeiers. Er komen boten uit het gebouw dat als een fort aan de waterkant staat. Langzaam. Plechtig bijna. Eerst zijn de voorstevens te zien en dan langzaam de hele rompen. Statig gedragen door slanke mannen in wit en rood. Over de werf tot op de houten vlonder. Dan, op een stil gebaar, draaien de boten een kwart slag en komen langs de vlonder in het water. Een uil krijst in de bomen van de oude elektriciteitcentrale een naargeestige kreet. In de maan zijn vlekken te zien, donkere vlekken die een sombere glans geven aan de oude gebouwen. Heel in de verte hoor ik een orkest. Over het kalme water komen geluiden. Ik luister en hoor de zware pauken, de schelle trompetten die Händel gebruikte voor zijn watermuziek. Het Rijn-Schiekanaal is veranderd in de Londense Theems.

Eén voor één stappen de mannen in de boten. Vier grote achten met stuurman. In het schemer donker zie ik aan de vlaggenmast de clubvlag omhoog gaan. Statig. Als de vlag boven aan de mast gekomen is hoor ik een zacht weemoedig geluid. De klank van een oude klarinet die een lied begint, een oud lied. Een lied zoals de roeiers op de wereldzeeën zongen. Een lied van ontbering. Een lied van verlangen naar huis. Steeds hoger klinkt het geluid naar de maan en dan, opeens, stopt de klarinet. Een startschot klinkt. De boten gaan naar het midden, de riemen staan uit. In slagorde op het water. Een tweede schot klinkt. In een razend tempo gaan de schepen door het water. Onder de Sint Sebastiaansbrug door naar de Kolk en dan verder stroomafwaarts naar Overschie. Ik hoor het jagen van de riemen, de schelle stemmen van de stuurlieden. Bij het Kruithuis staat een peloton mariniers in uiterste concentratie te wachten. De vlaggen van de republiek wapperen van het poortgebouw. Een zangkoor heft een lied aan. Een lied over de oude stad aan de Schie.
De boten jagen en jagen. Dan opeens is het stil. De riemen gaan omhoog. De wedstrijd is gespeeld. Een klarinet speelt de laatste noten van het Laga-lied.

Aan de waterkant, bij de brug over de oude Rotterdamseweg, staat de regisseur met zijn ploeg te kijken naar de aanstormende boten. Geïrriteerd kijkt hij om zich heen.
‘Ik wil meer actie’, zien schreeuwt hij. ‘Vermoeidheid in de jonge gezichten van de roeiers. Meer water over de boegen. Ik wil meer drama horen. Ik wil dat alles opnieuw gaat.’
Hij kijkt met een bezorgt gezicht naar de lucht.
In het oosten is een streepje licht van de nieuwe dag te zien. De maan heeft zijn reis lang het firmament vervolgd. Het rumoer op de rijksweg neemt weer toe.

In het oude gebouw aan de kanaal, het kasteel uit 1920 kijken de roeiers elkaar na de opnames aan. Bezweet en teleur gesteld.
‘Volgend jaar opnieuw’, mompelt er één.
De anderen zwijgen.

 

Waterkant

‘Hij heeft gewoon een raar hoofd’, zegt een meisje van de roeivereniging tegen haar vriendinnen.
De boten op het water van het kanaal kijken bewegingsloos naar de mensen op de werf die, biertje in de hand, stoere verhalen vertellen over zuipen en een overdaad aan kracht.
Het feest is bijna over. Restanten aanbiedingstapijt liggen bevlekt op de harde tegels van het terrein. Hier en daar ligt een meisje in de botenloods. Bijna bewegingsloos. De avond heeft een klein begin gemaakt.

 

Inwijding

‘Wij zijn de meiden van het confectieatelier wij willen naaien wij willen naaien.’
Schel klinken de stemmen van de grote groep Leidse roeimeisjes over het water van het kanaal. Fris gewassen in korte rokjes, broekjes en bijna inkijk blouses waarin een weelde aan jeugd te zien is. Het dagen en nachten lang doorhalen op de sociëteiten is ze bijna niet aan te zien.
Moeders en vaders brengen hun jonge kinderen naar de school die verder op in de straat staat. Een slordig geklede buurtbewoner laat zijn vale hond uit.

Het geluid van de meisjes lijkt op een rijzang van een Oost-Europese volkszanggroep. Hard en heftig. Ze staan in paradepas op de tegels van de werf.
Er bovenuit klinken de commando’s van de ouderejaars. Dames en heren in de leeftijd van vijfentwintig jaar en ouder.
Aan de overkant van het water gaat het leven gewoon door. Fietsers rijden gehaast naar de bijna opengaande Oostpoortbrug. Alleen wandelaars staan even stil en lopen dan langzaam door met een mengeling van ergernis en amusement.

Dan bassen de opéén gepakte jongens en meisjes vals in koor een tegenlied.
‘Wij zijn van de landbouwuniversiteit, wij willen zaaien, wij willen zaaien.’
Verklede ouderejaars studenten schreeuwen hun longen uit hun lijf.
‘Harder, harder.’
Ze spugen de woorden eruit. De goedkope 'scheve flessen' wijn stroomt door hun kelen. Eén loopt in het nepuniform van een brigadecommandant bij de veldartillerie. Zijn houding is dronken van gezag. Het bloed loopt hem zowat uit de ogen. Ze willen voor elkaar niet onder doen.
‘De mannen en vrouwen die de toekomst in hun zak hebben’, zeggen zij.
Opéén geplakt op de harde tegels van de werf met opgetrokken knieën.

‘Het is een ernstig spel’, zeggen de bestuursleden in hun deftige maatpak à 600 euro per stuk.
‘Ze hebben dit nodig om een echte groep te worden.’

 

Bootje varen

Voor de botenloods van de roeivereniging drijven midden in het kanaal twee achten met bemanning en stuurman.

Vanuit de verte klinkt een scheepshoorn van een naderend schip dat door de brug wil. De brugwachter laat met felle, schelle signalen weten dat die open gaat. De sluitbomen komen ratelend naar beneden. In een langzame draai gaat de Oostpoort brug open.
De bemanning schrikt. Met een noodgang gaan de riemen in het water en sleuren de boot naar de kant.
Nogmaals gilt de scheepshoorn 'Kijk uit. Ik ben een groot schip, ga op zij. Ik heb voorrang!’
Ternauwernood kunnen de roeiboten de scherpe boeg van het hoog op het water liggende schip ontwijken. Op de werf wordt getierd en gevloekt.
Door het raam van het stuurhuis kijkt de schipper onbewogen. Een blik van minachting in zijn ogen. Vaarreglement hoor ik hem denken. Ze weten er niks van, die klote studenten. Zuipen en naaien dat kunnen ze, denken ze. Nou dat eerste wel maar dat tweede?

 

Sinterklaas

Onder de opgehaalde Sint Sebastiaanbrug komt een kleine stoomboot aangevaren. Sinterklaas in volle bepakking staat op de voorplecht. Zijn zwaar beringde hand gaat zegenend op en neer, bijna mechanisch als bij een opwindpoppetje. Niemand kijkt op of om. Nogmaals gaat zijn hand op en neer, zijn andere hand komt er bij.
Zwarte Pieten zwermen over het dek.
‘Kijk nou’, roepen ze naar de waterkant, ‘het is Sinterklaas, hij zegent jullie met zijn warme handen.'
Onder de bomen op het bankje langs het kanaal kijken zwervers met vage blik naar het schip. Een steekt zijn hand op alsof hij wil zeggen ‘goed zo Sinterklaas, je ben op tijd.’
Dan zet hij een bierfles aan zijn mond en kijkt verwezen voor zich uit.

Zoeken



Agenda

woensdag 24 april 2024
Hyacintenwandeling Ockenburgh, woensdag 24 april
dinsdag 07 mei 2024
Lezing over trekvaarten en hun rol in de klimaatadaptatie (Nieuwe datum!)
Meer op de agenda

Lid worden?

Wilt u lid worden? Geef u dan op via dit formulier.